Kennisatelier Het Rotterdamse jeugdstelsel in de praktijk

HOE DOEN WE HET, MET ONZE JEUGD?
8e Kennisatelier van ST-RAW, 14 maart 2019

Mensen die met jeugd werken zijn meestal begaan en betrokken, maar wat leveren alle inspanningen eigenlijk op? In dit kennisatelier van ST-RAW kwamen daar antwoorden op. Onderzoeken werden besproken met als algemene conclusie dat sommige dingen goed gaan en andere beter kunnen. Ook werd de inzet van een POH (Praktijk Ondersteuner Huisarts) nader bekeken. Er waren deze keer opvallend veel leden van wijkteams aanwezig.

‘Jeugdstelsel in de groei’ heet de derde meting naar de werking van preventie in het Rotterdamse Jeugdstelsel. Onderzoeker Toine Wentink vertelt hierover vanuit de gemeente Rotterdam. Deze derde evaluatie gaat over de transitie in de Jeugdhulp in de jaren 2015-2017.
Wentink staat eerst uitgebreid stil bij het begrip preventie. ‘Lastig om daar één definitie van te geven. Er bestaan verschillende niveaus, typen en doelen van preventie. En preventie is niet voorbehouden aan de Jeugdhulpketen maar geldt ook voor basiszorg en gespecialiseerde zorg. Voor werkers rond jeugd gaat het vooral om vroegsignalering en bijtijds ingrijpen, bijvoorbeeld met een wijkgerichte samenwerking. Voorkomen van erger is belangrijk door slimme combinaties van zorg en licht ingrijpen waar het kan om zwaardere dure zorg te voorkomen. Preventie is ook het vóór zijn van terugval door eigen kracht te versterken en nazorg te geven.’

Beter bereik
Uit dit onderzoek blijkt een toename van jeugdhulpgebruikers met ruim een derde (11,6% groei). Deze toename kan mede verklaard worden door een beter bereik van moeilijk bereikbare groepen zoals gezinnen met een lage sociaaleconomische status. Om meteen een kanttekening te maken: laagopgeleiden ervaren nog steeds moeilijke toegang tot jeugdhulp en voelen zich niet altijd serieus genomen.’ Ook positief noemt Wentink beter bereik van kinderen van 0 tot 4 jaar, nu 10% van de jeugdhulpgebruikers. ‘Kennelijk lukt het beter met die vroegsignalering.’ De ervaringen met wijkteams blijken wisselend, waarover later meer.

Minder en meer
Uit de cijfers blijkt verder: er zijn minder specialistische trajecten en minder beschermingsmaatregelen (uithuisplaatsingen, onder toezicht stellingen en reclassering).
‘Maar zorgelijk vind ik wel de behoorlijke toename van crisishulp. De redenen daarvoor zijn niet onderzocht. Ook zien we meer langdurige trajecten van 1 tot 2 jaar in de ambulante hulp.’ Algemene trend is dus meer basishulp, minder specialistische trajecten. De kosten per traject zijn met een vijfde gedaald. Effecten van dit alles zijn voor de langere termijn nog niet bekend. ‘Het is te vroeg voor een antwoord. Is de hulp effectief en passend? Hebben cliënten op langere termijn toch zwaardere hulp nodig?’

Eigen kracht
Wentink constateert een tegenstrijdigheid: meer cliënten krijgen hulp uit hun eigen netwerk maar minder cliënten ervaren zelfredzaamheid met bijbehorend vertrouwen in de toekomst.
‘Professionals in de jeugdhulpketen spreken niet dezelfde taal, er is geen gemeenschappelijk concept van ‘eigen kracht’. Er is behoefte aan langdurige ondersteuning van risicogroepen zoals verstandelijk beperkten, mensen met GGZ-problematiek en in multiproblemsituaties.’ Wentink vindt ook: ‘We zijn goed in opschalen maar minder goed in afschalen. Mogelijk omdat er te weinig vertrouwen is in andere hulpverleners of onbekendheid met het aanbod van andere organisaties. Ook is er te weinig aanbod in preventieve groepsbenadering met lichte ondersteuning zoals lotgenotencontact.’

Conclusie
Preventie, het wordt maar weer eens gezegd, gaat de hele jeugdhulpketen aan. Wentink noemt het moeilijk zicht krijgen op netwerkvorming in wijken en de relatie tussen het ‘voorveld’ en wijkteams.
Hij benoemt wat in elk geval goed gaat. Namelijk een groeiend bereik door het schoolmaatschappelijk werk, meer investering in signaleringsvermogen (bijvoorbeeld trainingen op scholen) en een sterkere oriëntatie op samenwerking, ook met nieuwe partners zoals woningcorporaties en andere organisaties die armoedeproblemen kunnen signaleren.
Wat beter kan is minder crisishulp en een duidelijker casusregie. ‘Professionals weten niet altijd waar de verantwoordelijkheden liggen.’ Ook de relatie met passend onderwijs is onvoldoende helder. ‘Professionals ervaren moeilijke toegang voor cliënten die steun nodig hebben.’ Ook geconstateerd is dat medewerkers van wijkteams gebrek aan tijd ervaren voor netwerkvorming.

Jeugdconsulenten
Alex Hekelaar, ook onderzoeker bij de gemeente Rotterdam, spreekt over zijn onderzoek naar de samenwerking tussen huisarts en wijknetwerk, dat hij samen met Staf van Zeele heeft uitgevoerd. Dit onderzoek is gestart in 2017 en zoemt in op bepaalde aspecten van die samenwerking. Hekelaar schetst de twee varianten van jeugdconsulenten bij de huisarts, namelijk de jeugdverpleegkundige of de praktijkondersteuner (POH). Ieder heeft 4 uur per week beschikbaar om samenwerking in de wijk te verbeteren en verwijzing naar specialistische hulp te voorkomen of te verminderen. Ze onderzochten negen huisartspraktijken waarvan de meerderheid met een POH werkt.
Zij constateerden dat de effectiviteit van een jeugdconsulent in de huisartsenpraktijk niet aantoonbaar is, vooral vanwege de stelselwijziging in 2018 die vergelijken moeilijk maakt.

Tevredenheid
Wel zien ze merkbare effecten. Zoals tevredenheid onder huisartsen die makkelijker kunnen overleggen en die snelheid en deskundigheid in hun praktijk zien toenemen. Ook is de huisarts een laagdrempelige voorziening met een bereik dat wijkteams niet hebben. De huisarts heeft vaak een vertrouwensband met patiënten.
Als knelpunten ziet Hekelaar dat er gebrek is aan fysieke ruimtes, zeker in kleinere praktijken, en onvoldoende kennis rond aanmeldingen. Ook ontvangen huisartsen geen vergoeding voor gevoerd overleg. Aanbevelingen van Hekelaar onder andere: functieprofiel van jeugdconsulenten aanscherpen en betere samenwerking met wijkteams, vooral een betere terugkoppeling na verwijzing. Verder is stabiliteit nodig. Vooral in wijkteams zijn veel personele wisselingen.

Versterking huisarts
Gracienne Millian is een praktijkondersteuner in een huisartsenpraktijk op de Rotterdamse Kop van Zuid en vertelt over haar ervaringen. ‘Wij hebben meer tijd dan de huisarts om door te vragen bij cliënten wat er echt aan de hand is. Dat gaat verder dan een tien minuten consult. Met dóórvragen krijg je beter zicht op welke hulp het best past. Veel ouders hebben opvoedingsvragen, bijvoorbeeld over concentratieproblemen en prikkelbeheersing. Of over omgaan met pubers. We zijn een versterking voor de huisarts. Soms behandelen we zelf, soms verwijzen we en onderzoeken we in de wijk welke organisatie wat te bieden heeft.’

Verwijzingen
Vanuit de zaal komen vragen. Bijvoorbeeld over de discrepantie in verwijzingen naar CJG of GGZ. Hekelaar: ‘Dat vergt logisch nadenken. Het CJG is meer voor jongere kinderen.’ Voor de POH is het idee dat er een uitrol komt tussen nu en 2022.
Andere vraag gaat over het contact tussen POH en scholen en POH en het welzijnswerk. Millian: ‘We voeren wel gesprekken op scholen met IB’ers (intern begeleiders). En verwijzen naar het jongerenwerk: ik ben me bewust van de mogelijkheden.’
Iemand anders is bezorgd om de laagdrempeligheid van de huisarts die toch ook gebonden is aan de meldcode, waarmee angst voor uithuisplaatsing kan bestaan. Millian: ‘We praten altijd eerst met ouders zelf.’ Ook wordt gevraagd naar de broodnodige ontspanningsmogelijkheden voor kinderen. Millian zegt dat ze goed bekend is met de sociale kaart.

Onderzoek wijkteams
Volgende spreker is Bram Steijn, socioloog en hoogleraar Bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit. Hij legt de nadruk op het belang van een team, in het bijzonder wijkteams. ‘Een goed werkend team, dat gaat niet vanzelf.’ Hij noemt de publicatie ‘De kracht van high performance teams’ van Ben Kuiper & Sandra Groeneveld met ingrediënten voor succesvolle teamvorming.
‘Het doel van de samenwerking moet bij alle teamleden goed bekend zijn. Veel profs zijn begaan met hun werk maar zijn ze ook begaan met hun team?’ Steijn heeft het over ‘red tape’, de overmatige bureaucratie, ’tamelijk onhandig voor een team.’
Zijn onderzoek naar wijkteams loopt nu drie jaar in diverse steden. Hij constateert dat elke gemeente de wijkteams op een andere manier organiseert maar dat verschillen tussen wijkteams binnen een gemeente groter zijn dan verschillen tussen gemeentes. Daarmee wil hij maar gezegd hebben dat de werkwijze er veel toe doet.

Wij van WC eend
Steijn geeft meteen toe dat het onderzoeken van prestaties van wijkteams een lastige opgave is omdat aan de wijkteams zelf gevraagd is wat ze van hun prestaties vinden. Dit gezegd hebbende concludeert hij dat wijkteams zichzelf gemiddeld een 7,5 geven. Ook ziet hij dat vergelijkenderwijs de faciliteiten in Rotterdam achter blijven, zoals voldoende spreekkamers en bijvoorbeeld goed werkende wifi. Het lerend vermogen van wijkteams hier kan beter, er is te weinig tijd voor. Regels zijn onvoldoende helder. ‘Ook zorgelijk vind ik het hoge verloop. Je kunt pas een team zijn als je bij elkaar blijft. Die ‘verloopgeneigdheid’ wordt beïnvloed door de negatieve impact van het systeem van aanbesteding en door de houding van de leidinggevende. Als een teamleider positief is en goed uitlegt waarom regels bestaan worden wijkteams veel positiever.’
Een belangrijke factor voor een goed team is duidelijkheid over eigen doelen en taken en bereidheid tot reflectie. Bij dat laatste is zijn onderzoek mogelijk een hulpmiddel.

Discussie
De zaal discussieert vervolgens over stellingen, zoals de eventuele overbodigheid van een POH omdat we daar al wijkteams voor hebben. Verschillende meningen hierover. Kan bijvoorbeeld iemand van het wijkteam deze rol overnemen? Gracienne Millian vindt dat er echt voldoende kennis moet zijn. Bovendien, zegt iemand, behandelt het wijkteam alleen multiproblemsituaties, terwijl de POH ook één probleem kan aanpakken. POH wordt ook als waardevol verlengstuk van de huisarts gezien.
Een andere stelling is dat vroegsignalering op gespannen voet staat met normaliseren. Ja, als het gaat om zaken die vroeger als normaal binnen een gezin beschouwd werden. Niet problematiseren! Maar ook: een toenemend bereik is positief. Een andere stelling waagt het om te beweren dat de organisatie wijkteams in de weg kan zitten. Eerst discussie over welke organisatie dan. Is het de gemeente? Ja, dan soms wel. ‘Ik doe enorm mijn best’, zegt iemand, ‘maar soms heeft de gemeente een andere visie.’ Een ander wijkteamlid zegt zich soms als een pion op een schaakbord te voelen. ‘Ik kan makkelijk weggeschoven worden.’
Een oplossing kan zijn om zaken meer bespreekbaar te maken, met meer duidelijkheid over rollen en besluitvorming. Lerend en communicatief vermogen dus.

Weer iemand anders waagt de opmerking: ‘Zijn wijkteams wel nodig? Doe gewoon je werk!’ Bram Steijn is het daar mee eens, maar: ‘Organiseer dat werk dan goed!’ Maar Toine Wentink vindt: ‘Tja, gewoon je werk doen, maar wel onder totaal veranderde omstandigheden met multidisciplinaire teams en integraal werken. Ik vind dit een enorme onderschatting van de context, al zeg ik daarmee niet dat wijkteams de enige oplossing zijn.’

Het gezelschap – met een grotere opkomst dan anders – praat nog lang na in de wandelgangen.

Over de auteur Bekijk alle berichten

ST-RAW

De academische werkplaats in Rotterdam ST-RAW wil jeugdigen en gezinnen meer gebruik laten maken van hun eigen kracht. Het motto: ‘zelfredzaam waar het kan, ondersteunen waar het hoort en doorpakken waar het moet.’