Kennisatelier Jongeren en hun hindernissen om mee te doen

NAAST HULPVERLENER OOK HOOPVERLENER
6e kennisatelier jeugdhulpketen, 14 juni 2018

Maak psychische kwetsbaarheid van jongeren bespreekbaar. Geef aandacht aan belemmerende en bevorderende factoren voor een goede ontwikkeling. En geef vooral echte belangstellende aandacht aan de jongere zélf. Niet alleen hulp maar ook hoop bieden is belangrijk. Tijdens dit kennisatelier van ST- RAW kwamen theorie en praktijk bij elkaar. Naast professionals vertelden ook ervaringsdeskundigen over hun persoonlijke geschiedenis en hun ervaringen in de jeugdhulpverlening.

‘Pas op, breekbaar!’, zo begint Rosan haar verhaal. Ze is één van de acht deelnemers aan ‘Koplopers’. Dit is een driejarig project om jongeren met een psychische belemmering op school of werk te krijgen en te houden. Ze noemt zichzelf ‘Het vat van Pandora’, een vat dat gerepareerd moest worden. Ze vertelt over een hbo-opleiding die ondanks hoge cijfers mislukte, over leed en ellende in haar persoonlijke leven en de signalen die ze voortdurend vanuit opleiding en therapie ontving. ‘Die waren niet stimulerend, terwijl ik zelf nog best trots was op wat ik bereikte ondanks mijn problemen. En tijdens een crisis werd ik gewoon weggestuurd. Dat kan niet. Soms is het nodig om protocollen even te vergeten. Docenten en hulpverleners zouden meer moeten anticiperen op wat jongeren vragen.’ Over die hulpvraag ontstaat later deze middag discussie. Jongeren vinden het moeilijk om hun eigen hulpvraag te formuleren. Rosan pleit voor meer preventie om problemen voor te zijn. En vooral: ‘Zie mij als mens, niet als probleem!’

Nabijheid
Ook Thaisja is een ‘Koploper’. Na haar immigratie vanuit Curaçao moest ze opeens alles zelf doen en regelen. Daar was ze niet op voorbereid. Ze haalde desondanks hoge cijfers maar toen een naaste overleed kreeg ze opeens een 3 voor pedagogiek. Een burn-out volgde, met bijbehorende sombere gedachten. ‘Uiteindelijk kwam ik een docent tegen die vroeg waarom ik altijd maar alleen in een hoekje zat. Ze was écht geïnteresseerd in mij. Achteraf ben ik daar blij mee. Ze gaf me hoop, dat het goed kwam.’ Thaisja schetst de factoren die haar wel of juist niet hebben geholpen. Thema afstand en nabijheid is daarin belangrijk. ‘Een hulpverlener die onbewust projecteert of de perfecte ‘redder’ wil zijn, dat werkt niet. Wat wel werkt is het delen van ervaringskennis, ruimte en gelijkwaardigheid scheppen. We zijn onze stories niet, ik werd behandeld als mens, niet als iemand met een functiebeperking. Vertrouw op je cliënt. Wees niet alleen hulpverlener maar ook hoopverlener!’ 

Geen schuld
De derde koploper is Peter. Naar eigen zeggen ‘de meest atypische autist die je tegen kunt komen.’ Hij vertelt dat zijn leven eigenlijk tien jaar achterloopt omdat hij zo lang over zijn studie deed door zijn functiebeperking. Nu is hij afgestudeerd, werkt bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, is DJ en werkt ook nog bij de radio. ‘Mijn diagnose PDDNOS kwam pas toen ik 26 was. Er viel veel op z’n plek, dit opende deuren voor mij. Ik kon er niets aan doen dat dingen mislukten. Ik studeerde in deeltijd, had er niet bij stilgestaan dat ik juist meer structuur nodig had. Met hulp van een jobcoach en ambulante begeleiding is het me gelukt. Ik ben iemand die z’n mond wel open doet. Maar veel jongeren kunnen dat niet. Let daarop.’

Deze drie jong volwassenen vertelden met vuur over hun ervaringen en hoe het uiteindelijk allemaal de goede kant op ging. Deze verhalen werden verteld in Koplopers, een project van de Hogeschool Rotterdam, Hogeschool InHolland en de gemeente Rotterdam en loopt van december 2016 tot december 2019.

Veilig schoolklimaat
Voor deze jongeren hun verhalen deden, vertelde Frans Spierings over gebleken belemmerende en bevorderende factoren in de participatie van kwetsbare jeugd.
Spierings is lector bij de Hogeschool Rotterdam en betrokken bij Koplopers. De cijfers liegen er niet om. In Rotterdam leven zo’n 30.000 kwetsbare jongeren tussen 12 en 17 jaar. Daarvan lopen 7000 jongeren kans op risico’s in hun ontwikkeling. Spierings toont met hulp van sheets hoe de omgeving van een jongere beïnvloed kan worden. ‘Als een jongere thuis, op school en in de buurt een gevoel van autonomie heeft, een goed netwerk en capaciteiten, dan is hij of zij minder kwetsbaar.’ Die kwetsbaarheid neemt toe bij factoren als een onveilig klimaat, een negatieve onderwijsstijl, gebrekkige binding aan school. Of als er thuis spanning en werkloosheid zijn. Of in de buurt deviante vriendengroepen, gebrekkige sociale controle, onvoldoende toegang tot juiste zorg en voorzieningen. Ook genetische factoren, of weinig zelfinzicht spelen een rol. ‘Als al deze factoren ook nog eens in combinatie met elkaar voorkomen, maakt dat het nog lastiger voor een jongere om z’n weg te vinden. Soms gaat het allemaal beter als je erover kunt praten. Een veilig schoolklimaat blijkt een enorm belangrijke factor.’

Samen met jongeren
Szabinka Dudevszky is projectleider van Koplopers. Om de ernst van de kwetsbaarheidsproblematiek te benadrukken komt ook zij met een aantal schokkende cijfers. Zoals het gegeven dat een psychische stoornis landelijk bij 22% van de 13 – tot 17-jarigen voor komt, dat het bij de top tien hoort van de grootste ziektelast en dat suïcide doodsoorzaak nummer 1 is onder 15 – 25- jarigen. Op de Hogeschool Rotterdam kent 30% van de studenten bij de start van de opleiding een functiebeperking, de aard daarvan is niet precies bekend. Dudevsky: ‘Een voorwaarde voor Koplopers was dat het werd opgezet en uitgevoerd met jongeren samen. Er doen nu acht jongeren mee. We keken naar wat jongeren zelf ervaren als beperking. Ook blijken jongeren met een migrantenachtergrond minder snel aan te kloppen bij hulpverlening. Wat participatie bevordert is het bespreekbaar en daarmee herkenbaar maken van psychische kwetsbaarheid, op allerlei niveaus, ook in eenvoudige conversaties.’

Persoonlijke ontmoeting
Koplopers is een ontwikkelproject, geen onderzoeksproject, maar er wordt wel meegedacht met andere onderzoeken. En studenten social work doen afstudeeronderzoek naar psychisch kwetsbare studenten. Dudevszky spreekt over een contactstrategie (van Patrick Corrigan) die niet zozeer bestaat uit voorlichting maar het belang van ontmoeten onderstreept. Ontmoetingen waarin stigma’s en vooroordelen bespreekbaar zijn. Ze noemt ook het proefschrift van Wilma Boeving (2017) over het belang van herstel, empowerment en ervaringsdeskundigheid binnen psychiatrie. Persoonlijke ervaringsverhalen geven betekenis aan problemen en zelfontwikkelde strategieën om hiermee om te gaan. Dudevszky noemt ook Cormac Russel, een community development expert, die vindt dat ontwikkelingen alleen kunnen slagen als cliënten (jongeren) van begin af aan zelf betrokken zijn bij oplossingsrichtingen. Koplopers leert ons volgens Dudevszky: ‘Dat we weinig weten van wat er in mensen omgaat, dat zelf openheid geven ook openheid creëert, en dat hoop een belangrijke functie heeft. Inderdaad: hoopverleners.’

Te veel recidive
Professor Theo Doreleijers is gepensioneerd jeugdpsychiater. Hij is betrokken bij onderzoek naar de resultaten van De Nieuwe Kans in Rotterdam (onderzoek is gefinancierd door de filantropische organisatie De Verre Bergen). ‘Rotterdam heeft de meeste probleemjongeren van Nederland’, schetst Doreleijers. ‘Het Jongerenloket van de gemeente laat jongeren die zich melden eerst zelf naar een baan zoeken. De helft van de aangemelde jongeren komt daarna niet meer terug. Onduidelijk is of ze wel of geen baan hebben gevonden. Ons onderzoek gaat, naast hersenfuncties en doorlopen hulptrajecten, vooral over de effectiviteit van interventies.’ Het onderzoek gebruikt gegevens van onder andere de ‘zelfredzaamheidsmatrix’ en brengt ook problemen en stoornissen in kaart of combinaties daarvan. Het belangrijkste criterium van een stoornis is een dusdanige beperking dat je niet meer functioneert. Doreleijers maakt zich ernstige zorgen. Hij ziet veel emotionele verwaarlozing in combinatie met psychische stoornissen. ‘De helft van de jongeren pleegt na De Nieuwe Kans opnieuw een delict. Soms hebben jongeren bij allerlei instanties dossiers. Ik kwam een dossier tegen waarin een jongere veertien keer naar de kinderrechter moest. Ben je een keer bij de kinderrechter geweest, dan is er 20 tot 30 procent kans om daarmee opnieuw in aanraking te komen. Conclusie: we doen iets niet goed in Rotterdam. Als je pas met 18 jaar begint met hulp, ben je 18 jaar te laat.’

Schaamtevol
Doreleijers wijst het systeem aan als niet bepaald ondersteunend. ‘Er is veel hulpverlening in Rotterdam beschikbaar. Maar door fouten in het systeem komt niet de juiste hulp bij de ergste gevallen. Bij verschillende instanties zijn wachtlijsten, opgeteld bij elkaar duurt het anderhalf jaar voor hulpverlening daadwerkelijk start. Ik vind het schaamtevol dat gemiddeld zo’n zeventig mensen zich hebben verdiept in het dossier van één kind. Dat moet echt anders.’
Hij vertelt dat minister Hugo de Jonge (Volksgezondheid & Welzijn) meer samenwerking wil tussen hulpinstellingen, dat problemen van het hele gezin beter in beeld zijn. In wijken op Zuid wordt nu gewerkt aan het opbouwen van vertrouwen. Doreleijers geeft de zaal nog mee dat beperkingen van jongeren heus niet alleen komen door – bijvoorbeeld – een werkloze vader. ‘Hersens spelen ook een rol. Jongeren bij De Nieuwe Kans zijn vaak niet in staat tot cognitieve controle van hun brein en het automatisch herstellen van fouten. Dat is een belangrijk gegeven, daar kun je dan iets aan doen met een training.’ De professor vindt ook dat een jongerencoach jongeren bij de hand moet nemen, een paar keer mee moet naar het Jongerenloket of de hulpaanbieder en ze pas moet loslaten als de jongeren goed zitten.

Zaaldiscussie
Na de sprekers volgt een korte discussie met de zaal. Iemand die als zorgcoördinator bij een ROC werkt bevestigt: ‘Ik zie veel uitvallers. Hulpverleners vragen naar de hulpvraag van een jongere maar die kunnen ze vaak niet formuleren.’ Instemmend geknik. Heeft volgens Doreleijers ook te maken met het taboe dat nog altijd rust op het bespreken van psychische problemen. ‘Een hulpvraag begint vaak in het onderwijs. Soms willen ouders niet dat daarover wordt gesproken, terwijl ze wel prestatiedruk op hun kinderen leggen. Of de school wil problemen niet binnen school aanpakken maar z’n goede naam hooghouden. Niemand wil z’n vingers branden.’ Een andere deelnemer zoekt meer heil in kleinschaliger georganiseerd onderwijs. ‘Dan heb je meer zelf in de hand. Het blijft mensenwerk. En kijk naar wat wel kan, in plaats van wat niet kan.’ Weer iemand anders zegt last te hebben van het systeem, vooral van de gescheiden financiering van onderwijs en zorg. ‘Als dat er niet zou zijn, kun je beter en op maat naar een jongere kijken.’ Frans Spierings suggereert: ‘We hebben inderdaad een complex systeem, met veel overgangsmomenten en daarmee ook ‘verdwijnmomenten’. Kunnen we er niet een aantal stappen tussenuit halen?’
Koploper Thaisja pleit ook voor maatwerk. ‘De mensheid is geen massaproduct. We weten te weinig over het individu. In alle leerboeken wordt gehamerd op afstand houden. Maar nabijheid is juist zo belangrijk.’

Een algemene conclusie die de zaal lijkt te onderschrijven: we hebben professionals nodig die zich vastbijten en net zolang doorgaan tot problemen zijn opgelost. Mensen die er bovenop zitten, maar het is kennelijk moeilijk om dat te realiseren. Meer medemenselijkheid, ook dat is een gewenste kwaliteit binnen jeugdhulpverlening.

Over de auteur Bekijk alle berichten

ST-RAW

De academische werkplaats in Rotterdam ST-RAW wil jeugdigen en gezinnen meer gebruik laten maken van hun eigen kracht. Het motto: ‘zelfredzaam waar het kan, ondersteunen waar het hoort en doorpakken waar het moet.’