BETER LUISTEREN NAAR INFORMELE WERKERS
Professionals denken vaak dat ze het beter weten, maar is dat wel zo? Het was een van de slotopmerkingen in het kennisatelier ‘Kracht uit informele netwerken’. Het ging over de samenwerking tussen formele en informele netwerken rond opvoedingsondersteuning. Wat kunnen we van elkaar leren? Voor het eerst werd het kennisatelier georganiseerd door Rotterdam (ST-RAW) en Amsterdam (KeTJA) samen. Het is de aftrap van een langer lopende samenwerking met als titel ‘De kracht van ontmoeting’. ‘Elke gemeente worstelt met bereikbaarheid en vindbaarheid van ouders en tegelijkertijd met de vraag hoe beter aan te sluiten bij wat er al in de wijk gebeurt’, zei Marjolijn Distelbrink, coördinator van KeTJA. ‘Vandaag kijken we wat we al weten uit onderzoek, maar horen we vooral verhalen uit de praktijk. De komende jaren gaan we verder onderzoek doen met elkaar naar wat nodig is om succesvol samen te werken met oudergroepen in het voorveld.’
‘Waar denk je aan bij samenwerking tussen formele en informele opvoedingsondersteuning?’ Op deze vraag van Elena Ponzoni, onderzoeker van de VU Amsterdam (partner in KeTJA), reageren deelnemers in de zaal met begrippen als ‘vertrouwdheid’, ‘dichtbij mensen’, ‘omgeving verstevigen’ en ook: ‘delen met andere ouders, bijvoorbeeld op de basisschool.’ Ponzoni trapte af met bevindingen uit onderzoek.
Bredere visie
Ponzoni onderzoekt al zo’n zeven jaar in het hele land samenwerking tussen formele en informele partners rond opvoedings-ondersteuning. Ze concludeert dat er veel variëteit is in die samenwerking, zo die al bestaat trouwens want dat is nog best lastig. ‘De wederzijdse verwachtingen verschillen’, zegt Ponzoni. ‘Formele werkers kijken instrumenteel: ze verwachten dat ze via informele werkers, migrantenorganisaties bijvoorbeeld, hun doelgroep kunnen bereiken. Dus een toeleidende brug- en adviesfunctie voor informele werkers. Terwijl informele werkers juist interesse verwachten van formele professionals, en versterking en faciliteiten. Deze mismatch is natuurlijk voer voor teleurstelling en miscommunicatie.’ Ponzoni vertelt ook meteen dat inmiddels in die zeven jaar veel veranderd is. ‘Er wordt meer geëxperimenteerd met samenwerkingsvormen, en ook met een bredere visie vanuit professionals.’ Ze noemt kennis van elkaar, vertrouwen, een gedeeld gevoel van urgentie, een gedeelde visie en duidelijkheid over de verschillende rollen voorwaarden voor samenwerking.
Ze geeft voorbeelden waaruit blijkt dat verschillende samenwerkingsvormen ook verschillende uitgangspunten hanteren. Bij CJG Dordrecht gaat het vooral om beter bereik van ouders en betere kwaliteit van gezinsondersteuning via speciaal getrainde intermediairs van informele werkers. St. Idhem in Den Haag, die veel gezinnen met Poolse achtergrond bereikt, wil zich graag inzetten om juist professionals te ondersteunen in het gesprek met ouders en onder andere bijdragen aan meer cultureel-sensitieve competenties. En in Amsterdam bestond tijdens het onderzoek een samenwerking tussen moedergroep ‘Nisa for Nisa’ en het Ouder- en Kindcentrum, waarbij de laatste aansloot bij de dynamiek van de informele organisatie. Andere voorbeelden komen uit Zaandam, koploper in wijkgericht werken. De rol van de formele werkers is hier om af en toe – op het juiste moment – een duwtje in de rug te geven als een informeel netwerk dreigt om te vallen.
Het onderzoek van Ponzoni levert voorbeelden op van rollen die informele en formele werkers binnen de opvoedingsondersteuning kunnen hebben, waarmee ze elkaar aanvullen en versterken. Haar advies: ‘Verdiep je als professional in wat er gebeurt in de wijk.’ Gespreksleider Distelbrink vult aan: ‘Sta stil bij wat je eigenlijk wilt met elkaar, als informele en formele partijen.’ Er bestaat een hulpmiddel om het gesprek met elkaar te voeren. Zie ook de link op het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS): https://www.kis.nl/sites/default/files/bestanden/Publicaties/informele-zorgopvoedondersteuning-in-multi-etnische-wijk.pdf
De kracht van Ouders in Actie
Projectleiders van CJG Rijnmond, Marijke van Dongen en Marjon Schagen vertellen over ‘Ouders in actie’; een Rotterdams voorbeeld van aansluiten bij de wijk. In een filmpje, terug te zien op YouTube (https://centrumvoorjeugdengezin.nl/oudersinactie) zien we hoe ouders in gesprek gaan met andere ouders over opvoeden.
‘We trainen ouders in vier bijeenkomsten om dat gesprek goed te kunnen voeren’, zegt Van Dongen. ‘Opdat ze het proces kunnen begeleiden. Bijvoorbeeld als er haperingen zijn of als ouders emotioneel worden. Samen met een co-trainer van een welzijnsorganisatie coachen we de ouders bij het organiseren van bijeenkomsten. Die co-trainer blijft de uitvoering begeleiden. Verder zit er in principe geen professional bij de gesprekken.’ Het CJG doet dit om meer ouders te kunnen bereiken en juist het onderlinge gesprek te stimuleren.
Opvoedgesprekken kunnen overal: van moskee tot school tot thuis. Het is aan de ouders zelf om te bepalen hoe vaak en waar ze deze gesprekken voeren. Schagen vertelt dat er 33 thema’s zijn die de begeleidende ouders kunnen aandragen. ‘Die komen vanuit het CJG maar ook vanuit de praktijk. Zo is bijvoorbeeld ‘armoede en geld’ dit jaar een thema.
Ouders in actie, dat wordt onderzocht door S-TRAW, blijkt een flexibele manier om ouders te versterken en de kracht van professionals te binden aan de kracht van informele netwerken. Schagen: ‘Er is nu bijvoorbeeld een tienermoeder, die vanuit haar eigen ervaringen een groep begeleid binnen een instelling voor tienermoeders. Hier heerste onrust en ruzie met politie aan de deur. Nu gaan de moeders met elkaar in gesprek, praten over hun kinderen met elkaar zonder dat er ruzie ontstaat op dat moment. Dat is de geweldige opbrengst. Door de bijeenkomsten zitten ze samen aan tafel en leren ze elkaar kennen. Dat geeft een ander perspectief. En deelnemers aan een groep in Hoogvliet hebben veel verschillende culturele achtergronden, die hebben elkaar veel te bieden.’ Vier of vijf keer per jaar is er deskundigheidsbevordering vanuit het CJG voor de vrijwilligers van Ouders in Actie. De zaal vraagt hoeveel ouders dit programma bereikt. ‘Veel,’ zegt Schagen. ‘Maar het is lastig te meten. Soms is een groep wekelijkse, een andere keer is het een eenmalige bijeenkomst, bijvoorbeeld in de moskee.’
Trias Pedagogica
Pedagoog Abdellah Mehraz, veel werkzaam in Amsterdam en partner in KeTJA, is een super enthousiaste pleitbezorger van vooral betere communicatie binnen gezinnen, via een informele benadering. Hij is directeur van Trias Pedagogica en hij en zijn medewerkers richten zich voornamelijk op (onder andere Marokkaanse) vadergroepen. Ha, vaders! ‘Het gaat allemaal om de manier waarop je communiceert’, zegt Mehraz, die waarschuwt voor betutteling. Komen vaders bij ons binnen, dan merken wij een houding van ‘je gaat mij niet vertellen hoe ik moet opvoeden hoor!’. Tuurlijk niet! Aanzien en eer spelen een grote rol. Wij zeggen: ‘nee, we helpen elkaar’. Ik voel me heel rijk: tweehonderd vaders weten met elkaar heel veel.’ Mehraz constateert dat vaders vaak de schuld geven aan moeders van falen in de opvoeding en andersom. ‘Dat heb ik zelf in mijn gezin ook ervaren. Timing is alles. Eerst goed eten, dan douchen en dan pas praten. Naast communicatie is het maken van afspraken belangrijk. Het gaat over bewustwording van de eigen rol in de opvoeding en om kennis over de ontwikkeling van kinderen: wat heeft een kind nodig op welk moment en hoe werkt het in Nederland.’ De vadergroepen starten met een algemeen eenmalig opvoeddebat. ‘Cruciaal is dat dit goed gaat! Het is een kans om te laten zien wat mogelijk is.’ In overleg met de groep komen drie vervolgdebatten, over vaderschap, afstemming met je partner, opvoeden in twee culturen (‘een van de moeilijkste onderwerpen’). Voor nog meer debatten bestaat een keur aan onderwerpen, het is aan de vaders of ze verder willen. Bijvoorbeeld over vervreemding (‘noem het geen radicalisering’) of over huiselijk geluk (‘zeggen we liever dan huiselijk geweld’). ‘Mijn doel is vaders te laten zien wat de gevolgen zijn van hun handelen. Bijvoorbeeld over slaan zeggen ze ‘mijn vader sloeg mij ook’ maar als ik vraag hoe ze dat dan vonden, tja, velen hebben hun vader gehaat. Dat wil je toch niet? Ze zijn vaak handelingsverlegen dus ik probeer alternatieven te laten zien. Als ik op terugkomdagen hoor dat een vader zijn kind niet meer slaat, of bij ruzie met zijn vrouw een rondje gaat lopen, dan ben ik blij.’ De zaal wordt ook blij van dit verhaal. Waar zijn die vadergroepen? Behalve in Amsterdam zijn die ook in Utrecht en Amersfoort. ‘We kunnen niet te hard gaan, er is een tekort aan goede debatleiders.’ Desgevraagd vertelt Mehraz dat Trias Pedagogica soms ook werkt met groepen van vaders en moeders. Inmiddels zijn een kleine achthonderd ouders uit allerlei culturele groepen bereikt. De methodiek is beschreven en onderbouwd in de uitgave van Tienplus (voorloper van KeTJA): ‘Opvoeddebatten met migrantenvaders’. https://www.verweyjonker.nl/publicaties/2015/opvoeddebatten-met-migrantenvaders. Zie ook filmpje YouTube: https://youtu.be/UDJFlP7H0tY
‘VVA – Als hij niet luistert? Een klap! – Trias Pedagogica – YouTube
Het Begint Bij Mij
In zowel Amsterdam als Rotterdam wordt de training ‘Het begint bij mij’ uitgevoerd. Wat zou het kind dat jij ooit was vinden van de volwassene die je bent geworden? Het Begint Bij Mij (HBBM) stelt deze en andere vragen om ouders en ook kinderen bewust te maken van hun eigen (opvoed)patronen. De training is goed te gebruiken met oudergroepen, ook als er nog geen heel duidelijke opvoedvragen zijn. Melinda Reisig is sinds 2014 trainer voor HBBM en ambulant jeugdwerker bij Enver. Dit programma is in Nederland de variant van het Zuid-Afrikaanse, Proud2bMe. Ontstaan in 2003 ontwikkeld door Adele Grosse vanuit haar eigen opvoedervaringen als moeder. De kracht van dit programma is het stilstaan bij je eigen opvoedverleden. Reisig: ‘Dat doen we niet zo vaak. Als moeder ben je vooral met de toekomst bezig. Maar het is goed om te reflecteren bij wat in het verleden is gebeurd. Want als je doet wat je altijd deed, dan krijg je wat je altijd kreeg. Dit is een krachtige zin om over na te denken en vervolgens te gaan handelen.’ Reisig laat een cartoon zien waarop te zien is hoe iedereen enthousiast is om te veranderen, alleen liever niet om daarmee zelf te beginnen. ‘Wij zijn juist wel van de actie.’ HBBM is een groepstraining met bijeenkomsten over je eigen rol als ouder of als jongere in een gezin, zelfvertrouwen en zelfbeeld, communicatie, normen, waarden en regels. Het mooie is dat na afloop van de training de groep zelf de verantwoordelijkheid draagt voor een (blijvende) supportgroep. De training draagt uiteindelijk dus bij aan onderlinge steun zonder professional. In de evaluatie van een pilot op een school op Goeree Overflakkee zegt een moeder dat ze in de eerste bijeenkomst meer geleerd heeft dan in vijf jaar bij allerlei instellingen. ‘Dat is pijnlijk voor professionals maar het is ook mooi. Het gaat bij HBBM steeds om het bewaken van de balans in drukke levens, terugdenken aan de eigen kindertijd, ervaringen delen en stilstaan bij de kwetsbaarheid van kinderen met aandacht, liefde en tijd.’ Deze pilot werd gefinancierd door de gemeente. Er zijn behalve in Amsterdam en Rotterdam ook HBBM groepen in Den Bosch en Groningen.
Zaaldiscussie en conclusies
Het ging vandaag steeds om de relatie tussen informele initiatieven en formele systemen. Vaak zijn deze initiatieven juist ingezet of gestimuleerd door het formele systeem. Of ze kunnen een brug slaan naar het formele systeem. Maar ze hebben daarnaast een waarde op zichzelf. Mehraz, van Trias Pedagogica: ‘Onze debatleiders moeten goed bekend zijn met het formele systeem. Gewoon, af en toe een uurtje praten met elkaar. Contacten onderhouden is minstens zo belangrijk als contacten zoeken.’
KeTJA coördinator Distelbrink roemt de samenwerking van Trias Pedagogica met het Ouder en Kind Team in Amsterdam en Mehraz bevestigt dat. Iemand in de zaal noemt een knelpunt bij de link tussen formele en informele activiteiten: ‘Werken op andere tijden en plekken dan gebruikelijk, daar moet je in sollicitaties al op wijzen, dat aanwezigheid soms ook in het weekend nodig is.’ Een ander vraagt naar de effecten voor kinderen van de genoemde praktijkvoorbeelden. Distelbrink: ‘Ja, die effecten… daar zijn wij ook mee bezig, ook met de vele side-effecten. Ik denk dat het niet zozeer gaat om de gedragsverandering van kinderen maar om de basis die je legt: opvoeding bespreekbaar maken in een gemeenschap; bewustwording creëren.’ Iemand stelt dat uit de evaluatie van de nieuwe jeugdwet blijkt dat er in de hele transformatie nog weinig beweging zit aan de voorkant. Instemmend geknik, maar ook: er is in Rotterdam flink gesneden in allerlei initiatieven, maar die nemen nu weer in aantal toe. Het advies is om flink te investeren in linken tussen formeel en informeel.
Wilma Jansen, coördinator van ST RAW in Rotterdam, stelt de zaal de vraag wat dit betekent voor professionals. Opmerkingen uit de zaal: meer luisteren naar het informele circuit, meer aandacht naar de wijk, dat kan allemaal beter. Iemand uit de zaal vraagt hoe ‘generaliseerbaar en kopieerbaar’ deze informele initiatieven zijn. Of zijn ze juist verschillend per situatie? Een echt antwoord komt er niet maar Distelbrink concludeert wel dat deze werkwijze iets anders van professionals vraagt dan het voeren van een individueel gezinsgesprek. Zij noemt het voorbeeld dat aanwezige studenten van de Hogeschool Rotterdam geven hoopgevend: zij organiseren met Mama’s Garden ontmoetingen tussen moeders en studenten om studenten ervan bewust te maken dat het contact met moeders op veel verschillende manieren tot stand kan komen. Ook organiseren ze thematische bijeenkomsten over opvoeding. Een professional en moeder in de zaal vindt die combinatie best ingewikkeld: ‘We kunnen beginnen bij het begin, waarom deden we dit? Lastig maar wel belangrijk om in alle drukte daar toch bij stil te staan.’
Een voorzichtige conclusie vanuit de zaal is dat professionals meer kunnen reflecteren op hun eigen functioneren en het niet altijd beter hoeven te weten. Het wordt een probleem genoemd dat sommige ouders niet meer te maken willen hebben met professionals. Er gebeurt ook al veel in de informele opvoedingsondersteuning. Professionals mogen daar meer waardering voor laten blijken. Kennis van leefwerelden, daar zit een grens aan. Het gaat veel meer om de aansluiting tussen formeel en informeel: naar elkaar luisteren. Tot slot een hartekreet uit de zaal: ‘Professionals horen soms ook bij een moeilijk bereikbare groep!’ Het praten hierover demonstreert een ongewenst wij-zij denken. Daarmee is de cirkel uit het begin van dit verslag rond.